
Sinkgraven werd geboren in Friesland en groeide op in het Drentse Smilde. Hij studeerde filosofie aan de RUG. Hij werkt als organisator bij het Groninger Forum (bekend van Naked Lunch en Dichter van Geluk). Sinkgraven schrijft gedichten en proza, zijn werk werd in diverse bloemlezingen en literaire bladen opgenomen. Hij was lid van de stad Groninger Dichtclub.
In 2005 debuteerde hij met de dichtbundel Bombloesem; 2008 Sloop de stad met tedere woorden, meest recente bundel Liefde is voor feestdagen.
Op verzoek van SLAG, in samenwerking met CbK, maakten Sinkgraven en Kasper Peters gedichten (Rense: De Wielewaal / Kasper: over de markante nieuwe woontoren De Groenling) voor twee kunstwerken de Groenling en in de Wielewaalflat in de Groningse Oosterparkwijk. In ieder kunstwerk is een gedicht over het flatgebouw verwerkt.
Lees hier een kleine selectie van Rense’s stadsgedichten!
Piramide met sleutelgat
Dit hemel op aarde noemen,
greep naar de sterren, knipoog naar God.
Icoon, slanke verleider, wangedrocht.
Ze zullen je haten, van je houden.
Laat je omarmen door het warme plein.
Je hart verlicht de blinde nacht.
Een sleutel opent de nieuwe stad.
Een dromer leegt zijn laatste glas.
Een meisje danst wat zonlicht in de dag.
In een café mompelen oude mannen
over wat geweest is.
(Voor het Groninger Forum)
Spiegelstad
Er is een stad onder de stad. Ik
en mijn schaduw.
Eens voer ik op een lekgeslagen boot,
dook onder, vond een poort.
Daar zat een nimf met rode haren.
Ze zei: Waar bleef je toch?
Ik heb zo lang op je gewacht.
We ijlden koortsige nachten weg,
dronken de roes tot braaksel,
dobberden in het neon van de stad.
Dagen helder als vloeibaar ijs
met koudvuur van het vaste weten
dat zwart zo diep moet zijn.
Ik ben gegaan, zij is gebleven.
Iedere nacht hoor ik haar stem.
Laat me slapen, voor altijd slapen.
Nooit zul je me meer zien.
Schepen vertrekken naar daar
waar de zee.
Nu staar ik uit het raam, gestaag
valt miezerregen.
Roodborstje wat ben je mooi!
Hoor het lied der zilvermeeuwen
over lang verlaten havens.
Prinsenhofgaerde
De tijd in zon gemeten,
nacht in maan.
De toekomst is herbouwd
in kruiden en rozen.
Erotika, Duftwolke, oude stokroos.
onder de 12 sarcken pedestallen
sal hij een nieuw fundament leggen
– 4 voet viercant, 3 voet diep
De muur houdt de stad op afstand.
Tijd is nu en alles geurt. Jij bent bij me.
Zie blanke dames, bang voor zon.
Soldaten brassen. Zusters bidden
voor zijn wederkomst. Er is kruid
gewassen tegen elke kwaal:
Aartsengelwortel, Mariadistel.
een nieuwe meloenback lanck 12
voet en soo wijt als de olde, 3
voet diep in de grondt
Een kus in avondlicht, een afscheid.
Hoe lang de zon nog schijnen zal.
Dat dit voorbij was.
Ogenblik
Heb je nog één keer rondgekeken,
gestaard naar de wolken, wachtend op zon?
Hoorde je vogels achteloos fluiten?
Las je de naam en dacht je aan haar?
Of was de dood een trefzekere
hamer, een simpele klap?
De stad was je thuis, een huis zonder kamers.
De stad was een vlucht, lege dagen door.
Je keek om je heen, zag de nesten,
de kraaien, een trap naar de hemel,
een afvalbak.
Je bed was het gras, de dekens een houvast.
Je ging slapen want je was moe.
(I.M. Berend Noz, 15 juni 1939 – 11 april 2007)
Emplacement
Dit station is opgeheven.
Dit spoor loopt dood.
Nog even geur van pijptabak
en rozen rond het raam.
Het speelveld is al leeg.
Een steen gedenkt het oude
jaar. De kalender zwijgt.
De huizen slapen.
Hoor de treinen gaan.
De koffers staan klaar.
(bij de sloop van de Grunobuurt)
Magdolna László
Je droeg Hongarije in je mee,
kom eet en drink, wees welkom.
Waar je lief is, is je land.
Je zong een klaagzang:
Johannes Vink,
Jan Vink is dood.
Je zocht hem in straten,
in foto’s van later, in woorden
van toen. Nu vindt hij jou.
Magdolna László,
mevrouw Vink is dood.
(I.M. 24 februari 1955 – 17 oktober 2007)